Verlichtingsmethoden en ontwerpvereisten

Vandaag deelt buitenverlichtingsexpert Tianxiang enkele verlichtingsvoorschriften overLED-straatverlichtingEnhoge mastlichtenLaten we eens kijken.

Ⅰ. Verlichtingsmethoden

Het ontwerp van wegverlichting moet gebaseerd zijn op de kenmerken van de weg en de locatie, evenals op de verlichtingseisen, waarbij gebruik wordt gemaakt van conventionele verlichting of hoogspanningsmasten. Conventionele verlichtingsarmaturen kunnen worden gecategoriseerd als enkelzijdig, verspringend, symmetrisch, centraal symmetrisch en horizontaal opgehangen.

Bij gebruik van conventionele verlichting moet de keuze gebaseerd zijn op de vorm, breedte en verlichtingseisen van de weg. Aan de volgende eisen moet worden voldaan: de uitkraging van het armatuur mag niet groter zijn dan 1/4 van de installatiehoogte en de elevatiehoek mag niet groter zijn dan 15°.

Bij het gebruik van hoogpolige verlichting moeten de armaturen, hun opstelling, de positie van de paalmontage, de hoogte, de onderlinge afstand en de richting van de maximale lichtintensiteit aan de volgende eisen voldoen:

1. Planaire symmetrie, radiale symmetrie en asymmetrie zijn drie verlichtingsconfiguraties die kunnen worden geselecteerd op basis van verschillende omstandigheden. Hoogmastlichten langs brede wegen en grote gebieden moeten planair symmetrisch worden geplaatst. Hoogmastlichten binnen gebieden of op kruispunten met een compacte rijstrookindeling moeten radiaal symmetrisch worden geplaatst. Hoogmastlichten op kruispunten met meerdere verdiepingen, grote kruispunten of kruispunten met een verspreide rijstrookindeling moeten asymmetrisch worden geplaatst.

2. Lichtmasten mogen niet op gevaarlijke locaties worden geplaatst of op locaties waar onderhoud het verkeer ernstig zou hinderen.

3. De hoek tussen de richting van de maximale lichtintensiteit en de verticale lijn mag niet groter zijn dan 65°.

4. Hoge mastverlichting in stedelijke gebieden moet worden afgestemd op de omgeving en tegelijkertijd voldoen aan de functionele verlichtingseisen.

Verlichtingsinstallatie

Ⅱ. Verlichtingsinstallatie

1. Het verlichtingsniveau op kruispunten moet voldoen aan de standaardwaarden voor kruispuntverlichting. Bovendien mag de gemiddelde verlichtingssterkte binnen 5 meter van het kruispunt niet minder zijn dan de helft van de gemiddelde verlichtingssterkte op het kruispunt.

2. Op kruispunten kunnen lichtbronnen met verschillende kleurenschema's, lampen met verschillende vormen, verschillende montagehoogtes of andere verlichtingsopstellingen worden gebruikt dan op de aangrenzende wegen.

3. De verlichtingsarmaturen op het kruispunt kunnen aan één kant, verspringend of symmetrisch worden geplaatst, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de weg. Bij grote kruispunten kunnen extra lantaarnpalen en lampen worden geplaatst, waarbij verblinding moet worden beperkt. Bij een groot verkeerseiland kunnen lampen op het eiland worden geplaatst, of kan er gebruik worden gemaakt van hoge mastverlichting.

4. Bij T-vormige kruispunten moeten aan het einde van de weg lampen worden geplaatst.

5. De verlichting van rotondes moet de rotonde, het vluchtheuvel en de stoeprand volledig weergeven. Bij conventionele verlichting dienen de lampen aan de buitenzijde van de rotonde te worden geïnstalleerd. Bij een grote diameter van de rotonde kunnen hoge mastlampen op de rotonde worden geplaatst. De lampen en de positie van de masten dienen te worden geselecteerd op basis van het principe dat de lichtsterkte van de rijbaan hoger is dan die van de rotonde.

6. Gebogen secties

(1) De verlichting van gebogen gedeelten met een straal van 1 km of meer kan worden behandeld als rechte gedeelten.

(2) Voor gebogen gedeelten met een straal van minder dan 1 km moeten lampen langs de buitenkant van de bocht worden geplaatst en moet de afstand tussen de lampen worden verkleind. De afstand moet 50% tot 70% bedragen van de afstand tussen de lampen op rechte stukken. Hoe kleiner de straal, hoe kleiner de afstand. De lengte van de overhang moet dienovereenkomstig worden verkort. Op gebogen gedeelten moeten lampen aan één zijde worden bevestigd. Bij een visuele belemmering kunnen extra lampen aan de buitenkant van de bocht worden geplaatst.

(3) Wanneer het wegdek van het gebogen gedeelte breed is en er aan beide zijden lampen moeten worden geplaatst, moet een symmetrische opstelling worden aangenomen.

(4) Lampen in de bochten mogen niet op de verlenglijn van de lampen op het rechte stuk worden gemonteerd.

(5) Lampen die bij scherpe bochten worden geïnstalleerd, moeten voldoende verlichting bieden voor voertuigen, stoepranden, vangrails en aangrenzende gebieden.

(6) Bij de installatie van verlichting op hellingen dient het symmetrische vlak van de lichtverdeling van de lampen in de richting evenwijdig aan de wegas loodrecht op het wegdek te staan. Binnen het bereik van convexe, verticaal gebogen hellingen dient de installatieafstand tussen de lampen te worden verkleind en dienen lichtdoorlatende lampen te worden gebruikt.

BuitenverlichtingdeskundigeTianxiang's delen van vandaag komt tot een eindeMocht u iets nodig hebben, neem dan gerust contact met ons op om het verder te bespreken.


Plaatsingstijd: 03-09-2025